Afbeeldingen: "Bram".
Copyrights banner: Sjaak Hoogendoorn
Afbeeldingen: "Bram".
Copyrights banner: Sjaak Hoogendoorn
De Bijbelse en de morele plicht tot bescherming van de wolf – een Joods antwoord op Riezebos
In september 2024 klonk in de Provinciale Staten van Utrecht een bijzondere uitspraak: de wolf zou in de Bijbel symbool staan voor het kwaad (SGP). Albert Riezebos bevestigde deze gedachtegang recentelijk in een opiniestuk vol sarcasme en bijbelcitaten (‘Selectief dierenwelzijn, eco of ego?’, Genemuiden Actueel, 4 april 2025). De wolf zou een bedreiging zijn, een onrein dier dat slechts dankzij ideologisch gedreven ecologen wordt beschermd.
Copyrights: Thomas Bonometti
Wij als Werkgroep Wolf Leusden stappen hier bewust buiten onze gebruikelijke comfort zone: dit is een controversieel onderwerp, maar religieuze beeldvorming speelt een steeds grotere rol in het publieke debat over de wolf (SGP) – en verdient een eerlijk, feitelijk en historisch geworteld weerwoord.
Door Werkgroep Wolf Leusden
Voor wie werkelijk vertrouwd is met het Bijbels denken, is die benadering niet alleen een karikatuur van het dier, maar ook een misbruik van de Bijbel. Want de Bijbel die Riezebos citeert, is in oorsprong geen christelijk boek. Het is de Tenach – de Hebreeuwse Bijbel – waarin de leer van het Jodendom verankerd ligt. De teksten die christenen kennen als het ‘Oude Testament’ zijn onderdeel van een veel bredere, diepere en genuanceerdere Joodse traditie. En binnen die traditie wordt de wolf niet vereenzelvigd met het kwaad. Integendeel: hij vertegenwoordigt kracht, transformatie en spirituele betekenis.
In Genesis wordt de stam Benjamin vergeleken met een wolf. Dat lijkt gewelddadig, maar de Joodse uitleg laat iets anders zien: Benjamin was de enige zoon van Jakob die nooit afgoderij pleegde, de enige geboren in het Beloofde Land, en de hoeder van de Tempel. De wolf staat daar dus voor toewijding aan het heilige. De Zohar, het belangrijkste werk van de Joodse mystiek, noemt de wolf zelfs een beschermer van de heilige ruimte.
De bekendste vermelding van de wolf vinden we in Jesaja 11:6: “De wolf zal bij het lam verblijven.” Veel christelijke interpretaties lezen dat als een utopisch beeld waarin roofdieren hun aard verliezen. Maar in de Joodse uitleg blijft de wolf wie hij is. Vrede ontstaat niet door vernietiging van de ander, maar door verzoening tussen tegenpolen. De kracht van de wolf wordt geheiligd. Zijn rauwe energie wordt dienstbaar aan iets groters. Dat is het Messiaanse ideaal: dat ieder schepsel – in zijn unieke aard – tot zijn bestemming komt.
Ook in de profetische boeken waar de wolf negatief wordt genoemd, is het niet het dier zelf dat veroordeeld wordt, maar het gedrag van mensen dat ermee vergeleken wordt: corruptie, roofzucht, machtsmisbruik. Dieren fungeren als spiegel van menselijke zedeloosheid.
Zelfs in de halacha, het Joodse rechtsysteem, is het doden van een roofdier als de wolf geen vanzelfsprekendheid. De eerste opdracht in de Mondelinge Leer is: voorkomen. Alleen als alle preventie faalt, mag men overgaan tot doden – en dan nog onder strikte voorwaarden. Dat heet tsa’ar ba’alei chajiem: het verbod op onnodig dierenleed, een fundamenteel Joods gebod. Niet ideologisch, maar halachisch. Niet idealistisch, maar wettelijk verankerd.
Binnen diezelfde halachische traditie is jacht verboden. Niet alleen als sport, maar ook als vermaak of vorm van "beheer". Jagen om te jagen – om het doden zelf – is strijdig met de Joodse ethiek, nog altijd het bakermat van het christendom waar Riezebos op beroept.. Een mens mag een dier doden voor voedsel, als er geen alternatief is, maar jacht voor plezier of beheer is verboden. Het is exact deze ethiek die laat zien hoe ver Riezebos zich verwijdert van de geest van de Bijbel die hij aanroept. De wolf doden omdat hij ons niet goed uitkomt? Dat is geen Bijbelse gedachte – dat is gemakzucht.
Dat brengt ons bij de kern: rentmeesterschap. De mens is volgens de Joodse traditie geen heerser, maar hoeder. In Leviticus 25:23 zegt Hasjem (G’d): “Het land behoort Mij toe; jullie zijn slechts vreemdelingen en bijwoners.” De schepping is niet ons bezit, maar een tijdelijke verantwoordelijkheid. Echte rentmeesters – zoals de Bijbel het bedoelt – leggen hun macht niet op, maar zorgen met eerbied voor wat leeft. Ook als dat moeite kost. Ook als dat ongemak veroorzaakt.
Riezebos beroept zich op de Bijbel om zijn voorkeur voor het geweer te rechtvaardigen. Maar wie de Bijbel in Joodse context leest, ziet een heel ander beeld: een oproep tot verantwoordelijkheid, compassie en terughoudendheid. Geen vrijbrief tot doden, maar een plicht tot beschermen. Niet het recht van de sterkste, maar het gebod van zorgvuldigheid.
Dat Riezebos hierbij de ark van Noach aanhaalt, maakt zijn misbruik van Bijbelse symboliek compleet. Ja, van onreine dieren gingen er één paar mee (ook de wolf), en van reine dieren zeven. Maar ze gingen allemaal mee. Geen enkel dier werd buitengesloten van de redding. Juist dat is de essentie van het Bijbelse verhaal: de waarde van elk levend wezen in het geheel van de schepping.
De wolf confronteert ons met onze reflex tot uitsluiting. Hij daagt ons uit om verder te kijken dan gemak en eigendom. En misschien – heel misschien – is zijn terugkeer wel geen probleem, maar een kans. Een test. Een beproeving. Of, zoals de Zohar zegt, een uitnodiging tot heiliging van onze eigen neigingen.
Niet de wolf is hier het probleem. Het is onze angst, onze gemakzucht, en onze drang tot controle die botsen met de opdracht die we kregen aan het begin van de schepping: om te dienen, niet om te overheersen. Als we werkelijk rentmeesters willen zijn – laten we dan ook zo handelen. Niet vanuit vrees, maar vanuit respect. Niet vanuit dogma’s, maar vanuit kennis, empathie en G’ds opdracht aan de mens.
Werkgroep Wolf Leusden verwijst in dit verband naar het artikel “Wolven en het einde der tijden” op Jodendom Online, dat uitgebreid ingaat op de rol van de wolf binnen de Joodse traditie en de betekenis van rentmeesterschap. Dit artikel benadrukt dat de wolf in de Torah zowel negatieve maar met name positieve connotaties heeft, en dat het Jodendom oproept tot een ethische omgang met dieren, gebaseerd op respect en bescherming, niet op vernietiging.